Armoede in de Veenkoloniën: van generatie op generatie
Geschreven op 19 juli 2018
“In de Veenkoloniën hadden de ouders van de jongvolwassenen met een laag inkomen zelf ook vaak een inkomen onder de lage-inkomensgrens.”
De Veenkoloniën hebben van oudsher te maken met hoge aantallen huishoudens die leven in armoede. Een deel van deze gezinnen geeft de armoedeproblematiek van generatie op generatie door. Zowel ouders als hun kinderen verkeren dan in een situatie waarin ze moeten rondkomen van een laag inkomen. Het Sociaal Planbureau Groningen geeft inzicht in feiten en cijfers over overerfbare armoede in de Veenkoloniën, samen met Trendbureau Drenthe en Rijksuniversiteit Groningen. Dit is in het kader van de ‘Alliantie van Kracht’.
Dit gebeurt voor alle personen met een laag inkomen, jongvolwassenen in de leeftijd 22-26 jaar en hun ouders. De gegevens zijn gebaseerd op microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek en worden jaarlijks ge-updatet. De belangrijkste resultaten zetten we hier op een rij.
Meer ‘arme’ jongvolwassenen in de Veenkoloniën dan in Nederland
In de Veenkoloniën moest in 2014 bijna één op de tien personen rondkomen van een laag inkomen. Naar verhouding hebben meer jongvolwassenen een hoog risico op armoede hebben (11,8%). Dit is exclusief studentenhuishoudens. Dat aandeel is hoger dan in Nederland waar 9% van de jongvolwassenen in armoede leefden.
Aandeel personen in huishoudens met laag inkomen (%)
Verder zijn er bepaalde groepen mensen die een hoger risico op armoede hebben:
- Meer vrouwen dan mannen hadden in de Veenkoloniën een hoog risico op armoede. Dat gold ook voor de jongvolwassenen: 10,7% van alle mannelijke 22-26 jarigen en 13,1% van alle vrouwelijke 22-26 jarigen hadden een laag inkomen.
- Ook eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen liepen meer risico op een laag inkomen. Dat geldt zowel voor het totaal aantal inwoners in de Veenkoloniën als de 22-26-jarigen.
- Mensen van niet-westerse herkomst hebben tevens een hoog risico op een laag inkomen. In de Veenkoloniën zien we verschillen tussen 1e generatie- en 2e generatiegezinnen van niet-westerse achtergrond. Meer dan een derde van de mensen met een niet-westerse achtergrond (1e generatie) woonde in een huishouden met een laag inkomen (34,8%). De 2e generatie had het financieel wat beter, maar toch had meer dan een kwart een hoog risico op armoede (26,8%).
- Vooral mensen met een bijstandsuitkering hadden in 2014 een hoog risico op armoede. In de Veenkoloniën leefden drie kwart van de mensen met een bijstandsuitkering onder de lage-inkomensgrens. Van de jongvolwassenen met een bijstandsuitkering had 66,1% een laag inkomen.
Ouders van ‘arme’ jongvolwassenen zijn zelf ook vaker arm
In de Veenkoloniën hadden de ouders van de jongvolwassenen met een laag inkomen, zelf ook vaak een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat blijkt uit onderstaande figuur. Meer dan een kwart van de vaders van de ‘arme’ jongvolwassen leefde zelf ook onder de lage-inkomensgrens (26,4% van de vaders van alle 22-26-jarigen). Van de totale groep 22-26-jarigen in de Veenkoloniën had 6,7% van de vaders een laag inkomen.
Wat opvalt is het hoge aandeel moeders van ‘arme’ jongvolwassenen dat zelf ook moest rondkomen van een laag inkomen, namelijk 36,4%. Van de totale groep 22-26-jarigen in de Veenkoloniën had 9,7% van de moeders een laag inkomen.
‘Arme’ jongvolwassenen en hun ‘arme’ ouders wonen vooral in noorden Veenkoloniën
Vooral in het noordelijk deel van de Veenkoloniën zien we een concentratie van armoede onder 22-26-jarigen (zie de figuur). In Hoogezand-Sappemeer en Veendam woonden ruim 15,5% van de 22-26-jarigen in een lage-inkomenshuishouden. In Borger-Odoorn zien we juist dat daar de minste jongvolwassenen met een hoog risico op armoede wonen (8,3%).
Net als bij de ‘arme’ jongvolwassenen, wonen veel van hun ‘arme’ ouders in het noordelijke deel van de Veenkoloniën. Ook hier vallen Veendam en Hoogezand-Sappemeer op, naast Oldambt en Pekela.